Ostalgie vind je overal in Midden- en Oost-Europa, maar de weemoed naar Joegoslavië heeft een dubbele dimensie. Hier wordt niet alleen gerouwd om een systeem, maar om een compleet land dat verloren ging.
– Door Joost van Egmond
Voor Igor is er geen twijfel: ‘Het leven was beter in Joegoslavië.’ Niet dat hij erbij was, hij werd geboren in 1993. Toch tuigt hij zich op in het uniform van de pioniers, de socialistisch-Joegoslavische jeugdclub, om Tito’s sterfdag te herdenken.
Dat doen nog steeds velen met hem. Op symbolische dagen is het druk rond Tito’s mausoleum in Belgrado. Drie generaties herdenken Joegoslavië: de bejaarde oprichters, de babyboomers die er opgroeiden, en de jongeren die het misliepen. Sommigen hebben duidelijke politieke dromen, maar velen komen juist uit pure nostalgie. ‘Titoland was goed’, mijmert een bezoeker die zelf al tientallen jaren in Wenen woont. ‘We hadden allemaal een prettiger leven. Dat mis ik wel.’
Deze tekst werd gepubliceerd in 'Het Oostblokboek. Een reis langs de sporen van het communistische verleden.'
De heimwee naar Joegoslavië is opmerkelijk a-politiek. Joegonostalgie is geen ideologie, het is een breed gedeelde weemoed naar een land dat verdween. Een tentoonstelling over de verworvenheden van het ex-land heet ‘lang leve het leven’. Ze toont vooral plazma-koekjes, zastava-auto’s en sporthelden. En natuurlijk, in een speciale vitrine, een Joegoslavische papoort, waarmee eigenaren naar een ongekend aantal landen visumvrij konden reizen. Dat waren tijden.
Eigen koers
De Socialistische Federale Republiek Joegoslavië is een buitenbeentje in dit boek. Het was van 1945 tot 1989 een socialistische staat, maar stond buiten het Oostblok. Na een korte periode als het meest Stalinistische jongetje van de klas, brak de Joegoslavische leider Tito radicaal met de Sovjet-Unie.
Over de breuk met Stalin is veel gespeculeerd, en de exacte redenen blijven een mysterie. De officiële verklaring was een ideologisch conflict, maar het lijkt erop dat vooral Joegoslavische avonturen om invloed te winnen in Albanië en Griekenland Stalin te ver gingen.
Een botsing van ego’s heeft waarschijnlijk ook een flinke rol gespeeld. In de meeste landen van het Oostblok installeerde Stalin zijn eigen, trouwe marionetten. Tito daarentegen had een eigen machtsbasis, net als Enver Hoxha in buurland Albanië. Zijn communistische verzetsbeweging, de Partizanen, kon claimen Joegoslavië zelf te hebben bevrijd, al droegen zowel de Sovjet-Unie als de westelijke geallieerden daar flink aan bij.
Tito en de communistische partij van Joegoslavië lieten zich in ieder geval niet de wet voorschrijven door Moskou: ‘Tot op zekere hoogte hebben wij een andere vorm van socialisme in ons land’, schreef Tito in een brief aan de kameraden in de Sovjet-Unie. Stalin’s reactie bij het lezen van dergelijke ongehoorde taal is helaas niet bekend, maar de gevolgen laten zich raden: In de zomer van 1948 werd Joegoslavië uit de club van socialistische landen gezet.
Voor velen had Joegoslavië een prima tussenpositie. Bepaald niet perfect, maar toch een heel aardige poging.
Het land voer vanaf dat moment een eigen koers, zowel economisch als politiek. Joegoslavië ging experimenteren met zelfbestuur door de arbeiders, een serieuze mate van democratie vergeleken met de Sovjet-Unie en zijn satellietstaten. Grote collectivisaties werden later weer teruggedraaid.
Dat neemt niet weg dat duizenden tegenstanders van het regime zonder pardon achter de tralies gingen, of erger. Op het eiland Goli Otok in de Adriatische Zee staan nog steeds de barre cellen die Tito reserveerde voor dissidenten, velen van hen aanhangers van Stalin die na de breuk in ongenade vielen. Joegoslavië was zeker een dictatuur. Maar bij buren als Roemenië, Albanië of Bulgarije stak Joegoslavië toch bijna liberaal af.
Dat is ook een beeld dat ex-Joegoslaven vandaag de dag graag willen geloven. Aandacht voor de repressieve kant van het regime is er relatief weinig. Velen herinneren zich vooral een bevoorrechte positie ten opzichte van de buurlanden achter het IJzeren Gordijn. Hongaren en andere Oostblokkers staken de grens over om in Joegoslavië te kopen wat ze thuis niet konden krijgen, te zeggen wat ze thuis niet konden zeggen.
Het westen is in dat beeld vooral ongebreideld kapitalisme, vrijheid zonder zekerheid, ieder voor zich. Joegoslaven kwamen er graag, voor spijkerbroeken, schoenen en andere luxe goederen. Vooral de Italiaanse grensstad Triëste was een geliefde bestemming voor dagtripjes. Maar voor velen had Joegoslavië een prima tussenpositie, het beste van twee werelden. Bepaald niet perfect, maar toch een heel aardige poging.
De ideale mix
Bovendien werd het socialistische experiment overschaduwd door die andere droom: federalisme. Het wegpoetsen van de diverse nationalismes, was belangrijker dan collectivisatie van landbouw of industrie.
Het land werd gebouwd op de ruïnes van het Eerste Joegoslavië, een koninkrijk tussen de Wereldoorlogen, dat de diverse bevolkingsgroepen op de Westelijke Balkan voor het eerst bijeen had gebracht in een staat. Het was geen succes. Het koninkrijk ging ten onder tijdens de Tweede Wereldoorlog, die in Joegoslavië veelal de vorm aannam van een burgeroorlog tussen de nationaliteiten.
De anti-nationalistische les die Tito trok werd een obsessie. De Tweede Wereldoorlog ging de geschiedenisboeken in als een strijd tussen fascisten en anti-fascisten. Jongeren leerden de nationale verschillen te vergeten. Ze werden aangemoedigd Joegoslaven te worden, in éénheid en broederschap, zoals het motto luidde. Joegoslavië schafte het kerstfeest af, deels uit antireligieuze ideologie, maar minstens net zozeer om af te zijn van de kalenderproblemen tussen katholieke Kroaten en orthodoxe Serviërs, die kerstmis twee weken later vieren.
Joegoslavië wilde de perfecte mix zijn. Het kruispunt tussen Oost en West, maar ook tussen Noord en Zuid. Het wierp zich op als voorvechter van het anti-imperialisme. Die ideologie sloeg aan in de periode van dekolonisatie. Leiders van nieuwe staten in het zuiden die zich wilden afwenden van hun voormalige koloniale meesters, maar niet direct de Sovjet-Unie wilden omhelzen, vonden in Joegoslavië een aantrekkelijk voorbeeld van een middenweg.
Joegonostalgie is een passief soort weemoed. Niet iets dat moet worden hersteld of zelfs in ere worden gehouden, maar een herinnering waar je niet te veel kwaad over spreekt.
Tito was een meester in het uitspelen van zijn uitzonderingspositie. Overal haalde hij gunstige voorwaarden binnen, voor handel, voor de kredieten waarop hij Joegoslavië bouwde, voor reizen. Een Joegoslavisch paspoort gold jarenlang als het beste van de wereld.
Niets symboliseert de Joegoslavische droom beter dan de Ongebonden Beweging, een groep landen die de patstelling van de Koude Oorlog wilde verbreken. Tito nam het voortouw, samen met Indonesië’s Sukarno en de Egyptische leider Nasser. Zij richtten de beweging op in Belgrado in 1961. Hun symboliek was revolutionair voor die tijd, en vond sindsdien veel navolging: ze plantten bomen. In het Vriendschapspark in Belgrado staan ze nog, vergezeld van een met mos overgroeid gedenkplaatje.
Of het echte bescheidenheid was of niet, Tito besefte dat je weinig goodwill kweekt met al te openlijke megalomanie. Zijn verjaardag was een nationale feestdag, maar dat was toeval. Het was immers de ‘dag van de jeugd’. Tito droeg de jeugd een warm hart toe, en als dat wederzijds bleek te zijn, des te beter. Maar het moest vooral spontaan lijken.
Diezelfde ‘bescheidenheid’ keert terug in monumenten. Joegoslavië deed niet aan megastandbeelden van Marx of Lenin. Ook Tito zelf was doorgaans tevreden met een portret in de bestuurskamers, liefst in zijn witte maarschalkspak. Joegoslavië besteedde zijn beton liever aan abstracte monumenten, veelal bedoeld om de lessen van de Tweede Wereldoorlog te onderstrepen.
De meeste van deze kolossen zijn in verval, ze verloren hun relevantie in een radicaal gewijzigd wereldbeeld na 1989. Ze stonden plots op het grondgebied van kleine landen. Staatjes die vooral wilden werken aan hun eigen identiteit, hun eigen geschiedenis. De abstracte monumenten van federale idealen zijn geworden tot de UFO’s waar ze altijd al een beetje op leken.
Weemoed
Joegonostalgie is de opstand tegen tegen de huidige norm van verhokking en chauvinisme in de landen van het voormalige Joegoslavië. Het is een subtiele opstand, mensen registreren zich bij een volkstelling als Joegoslaaf, of instituten als het Joegoslavisch Theater weigeren hun naam te wijzigen. Op de snelweg passeer je plots een met liefde onderhouden authentieke Yugo, met een Sloveense nummerplaat, maar een grote YU-sticker op de bumper.
Het is een passief soort weemoed. Niet iets dat moet worden hersteld of zelfs in ere worden gehouden, maar een herinnering waar je niet te veel kwaad over spreekt. Nergens is ‘Joegoslavisme’ een politieke factor van betekenis. De partijtjes die ijveren voor de heroprichting van Joegoslavië, de Joegofuturisten zoals ze zich noemen, zijn veroordeeld tot de marge.
Dat maakt de weemoed vrij onschuldig. Iedereen mag vrijblijvend meedoen. Over contradicties wordt niet moeilijk gedaan. Nostalgie kan dan ook prima samengaan met het nationalisme dat Tito zo graag wilde wegpoetsen. Hoe fel Serviërs, Kroaten of Kosovo-Albanezen zich ook tegen de andere groep afzetten, zelden richt die woede zich op het Joegoslavië van Tito.
Het is voor een trotse Kroaat heel goed mogelijk mijmerend terug te blikken op de hoge internationale status van Joegoslavië, en te klagen over de plek van Kroatië in de huidige pikorde: ‘Vroeger kwam Sovjet-leider Brezjnjev naar Zagreb, tegenwoordig mogen we blij zijn met een eurocommissaris.’
Heel wat mensen missen het grote land, dat nog wat voorstelde in de wereld. Wie veel reist door de regio krijgt geregeld vragen over de buurlanden: ‘Hoe is het daar nu?’, op de toon waarop je zou vragen hoe het gaat met die voormalige geliefde die je al jaren niet meer gezien hebt.
De herinnering aan socialistisch Joegoslavië wordt bovenal positief gekleurd door wat er vóór- en na kwam: De Tweede Wereldoorlog, en de oorlogen van de jaren negentig. Tussen die periodes van bloedvergieten wordt Titoland herinnerd als een periode van stabiliteit en vooruitgang. En misschien zelfs, ondanks alle bezwaren, van eenheid en broederschap.