Meteen naar de inhoud

Joegoslavië: Een prachtland op papier

In één van de galerijen van het Koninklijk Paleis in Belgrado staat een beeld van de Kroatische artiest Ivan Mestrović. Prachtig uitgelicht onder de bogengalerij symboliseert het het optimisme waarmee romantici het nieuwe Koninkrijk van Slovenen, Kroaten en Serviërs begroetten.

mestrovic

Mestrović gold in die jaren als de huisbeeldhouwer van koning Aleksandar Karađorđević, ‘de vereniger’ die het paleis liet bouwen. Het nieuwe koninkrijk met de lange naam, dat later zou worden omgedoopt in Joegoslavië, was voor Mestrović een harmonieus samengaan van de Zuid-Slavische volkeren, en bovenal een bevrijding van ‘zijn’ Kroatië van de Oostenrijks-Hongaarse overheersing.

Het was dan ook een koude douche toen premier Milenko Vesnić hem toebeet: ‘Als jullie denken dat we hier allemaal als gelijken staan, dan hebben jullie de situatie nog niet goed begrepen’. Mestrović tekende het voorval op in zijn memoires, inmidddels gedesillusioneerd met Joegoslavië.

Door Joost van Egmond

Dit artikel verscheen in 2014 in dagblad Trouw/De Verdieping als aflevering in een serie over de Eerste Wereldoorlog

Vesnić claimde voor zijn land Servië de overwinning in de oorlog, die ten koste van enorme offers was behaald. Servië was bovendien met Montenegro het enige land dat als zelfstandige staat tot Joegoslavië toetrad. Vesnić zag Servië graag als de bevrijder van de andere volken in Joegoslavië. Maar die bevrijding had een prijs. Servië was wat Vesnić en vele anderen betrof de baas.

Wie verdrinkt?

Die tegenstelling achtervolgde Joegoslavië sinds de eerste plannen. Het nieuwe koninkrijk was in de maak sinds de oorlog begon. Al in 1914, terwijl Servië onder de voet werd gelopen door de Centrale mogendheden Oostenrijk-Hongarije, Duitsland en Bulgarije, nam het Servische parlement de motie aan om de oorlog vol te houden, die ‘nu hij begonnen is, ook een strijd is geworden om onze Servische, Kroatische en Sloveense broeders die niet vrij zijn te bevrijden en verenigen.’

‘Servië wil niet verdrinken in Joegoslavië, maar wil dat Joegoslavië in haar verdrinkt’

Die broeders leefden op dat moment in Oostenrijk-Hongarije, de dubbelmonarchie die Midden-Europa domineerde. Het huidige Slovenië, Kroatië, Bosnië en het noorden van Servië werden bestuurd vanuit Wenen of Boedapest. De vraag wat te doen met deze gebieden domineerde de planning voor een toekomst na een eventuele Oostenrijks-Hongaarse nederlaag. Aansluiting bij Servië was één van de opties.

In ballingschap tijdens de bezetting bleef de Servische regering discussiëren over de voors en tegens van deze vereniging. De Servische premier Nikola Pašić vatte het dilemma samen: ‘Servië wil niet verdrinken in Joegoslavië, maar wil dat Joegoslavië in haar verdrinkt’.

Pašić was vooral uit op een Groot-Servië. Mochten de geallieerden de oorlog winnen, dan vond hij het logisch dat Servië, net als andere bondgenoten, zou worden beloond met land van de verslagen tegenstander.

Bovenal dacht hij aan Bosnië, en natuurlijk aan het behoud van Macedonië, dat Servië in de Balkanoorlogen van 1912 en ’13 al had veroverd op de Ottomanen, maar dat ook werd geclaimd door vijand Bulgarije. Daarnaast wilde Servië toegang tot de Adriatische Zee, hetzij via de onafhankelijke bondgenoot Montenegro, hetzij via een deel van de Kroatische kust, waar veel orthodox-christelijke Serviërs woonden.

Maar er was ook een tweede stroming. Al decennialang sluimerde onder Zuid-Slavische intellectuelen, met name in de Oostenrijks-Hongaarse gebieden, de Joegoslavische gedachte: Het idee dat de Slaviërs op de Westelijke Balkan in feite één volk waren, met dezelfde afkomst en dezelfde taal.

Zo’n Joegoslavië was in hun ogen méér dan een Groot-Servië. Het was een samengaan van diverse regio’s op basis van gelijkheid. In 1915 richtte een groep ballingen, grotendeels uit Slovenië en Kroatië, de Joegoslavische raad op. Die moest vanuit een hoofdkwartier in Londen voorbereidingen treffen om het ideaal van Joegoslavië te verwezenlijken zodra het Oostenrijks-Hongaarse Rijk verslagen was. Mestrović was één van de oprichters.

De Joegoslavische raad bijeen in Parijs, 1916 (fotograaf onbekend)
De Joegoslavische raad bijeen in Parijs, 1916 (fotograaf onbekend)

Hun eerste tegenstander vond de Joegoslavische raad binnen de ‘entente’, het verbond onder leiding van Groot-Brittannië, Rusland en Frankrijk dat het tegen de Centralen opnam. Italië wilde graag toetreden tot de entente maar vroeg een prijs: flinke lappen grond in Slovenië en Kroatië. De entente, wanhopig om Italië aan zijn zijde te krijgen, zegde dit toe in het verdrag van Londen in 1915, zonder bondgenoot Servië of de bewoners van de betroffen gebieden te raadplegen.

De Joegoslavische raad zat direct in het nauw. Ook als de entente de oorlog zou winnen, zou dat voor hen slechts betekenen dat het Oostenrijks-Hongaarse bestuur zou worden ingeruild voor een nieuwe buitenlandse bezetting door Italië. ‘Ons volk zou zich hier zonder twijfel energiek en terecht tegen verzetten’, dreigde de raad.

Verstandshuwelijk

Hun natuurlijke bondgenoot om de Italianen van zich af te houden was Servië, maar het duurde lang voor de regering van Pašić toehapte. Externe ontwikkelingen dreven de Joegoslavische raad en de Servische regering in elkaars armen. De Italiaanse claims op delen van de Westelijke Balkan kregen namelijk navolging in het zuiden.

Bulgarije sprak met de entente over de mogelijkheden om over te lopen naar hun kamp, maar de prijs daarvoor was een grote hap uit Macedonië, dat Servië voor zichzelf claimde. Bovendien was Rusland, Servië’s belangrijkste bondgenoot binnen de entente, ernstig verzwakt door de eerste van de revoluties die ertoe zouden leiden dat het land in 1918 uit de oorlog stapte.

In de zomer van 1917 kwam het dan ook tot een verstandshuwelijk tussen Servië en de Joegoslavische raad. In de verklaring van Corfu bezegelden ze de intentie om gezamenlijk de toekomst in te gaan. Hoogdravend proza moest de fricties verbloemen: ‘Omdat ons volk met drie namen één is in bloed, in taal, in zijn gevoel van eenheid, in continuïteit in zijn gehele grondgebied…’

Het koninkrijk der Serviërs, Kroaten en Slovenen, zoals het moest gaan heten, zou zich verenigen onder de Servische kroon, met respect voor de culturele verschillen tussen zijn 12 miljoen staatsburgers. De drie grote religies van het land, Rooms-Katholicisme, Orthodoxie en Islam, kregen een gelijke behandeling.

‘Het Joegoslavische idee zal bloeien in dit land’

De buitenwereld begroette het voornemen aanvankelijk met skepsis. De Britse schrijver Henry Baerlein, zelf een fervent voorstander van de Joegoslavische gedachte, noteert in zijn ‘de geboorte van Joegoslavië’ de schouderophalende reactie in Italië: ‘Zo’n hybride constructie als Joegoslavië zou nooit werkelijkheid worden.’

Zelf zag hij juist een zonnige toekomst. Er waren verschillen, er was frictie, maar dat zou slijten. Als voorbeeld haalt hij Bosnië aan: ‘Leiders van de Bosnische moslims kijken uit naar de tijd, over een paar jaar, wanneer hun vertegenwoordigers zich niet langer zullen indelen op basis van geloof… Het Joegoslavische idee zal bloeien in dit land.’

De verklaring van Corfu werd met duizelingwekkende snelheid uitgevoerd. Al in oktober 1918, nog vóór de wapenstilstand van 11 november, verenigden de Zuid-Slavische regio’s van Oostenrijk-Hongarije zich in een ‘Staat van Slovenen, Kroaten en Serviërs’. Die plaatste zich buiten het Habsburgse Rijk. Deze door Slovenen en Kroaten gedomineerde staat was de eerste stap op weg naar vereniging met Servië.

Grote uitzondering was de Vojvodina, het gebied direct ten noorden van Belgrado, dat vooral werd bewoond door Serviërs. Hier voelden vertegenwoordigers niets voor deze omweg en zij sloten zich direct aan bij Servië. De andere regio’s volgden enkele dagen later. Op 1 december accepteerde Aleksandar Karađorđević, regent van Servië, hun aanbod on zich met Servië te verenigen tot het Koninkrijk der Serviërs, Kroaten en Slovenen.

Samen hadden Servië en de Joegoslavische raad nu feiten op de grond gecreëerd. Ze konden als eenheid de vredesonderhandelingen in Versailles ingaan. Daar moesten ze een aantal concessies doen aan Italië, maar het grondgebied van Joegoslavië bleef grotendeels gehandhaafd.

Wat niet werd opgelost was de kernvraag: Was dit nieuwe land een groot Servië of een gelijkwaardige federatie? Wie verdrinkt in wie? De kwestie zou Joegoslavië blijven achtervolgen door de twintigste eeuw.

Het meest sprekende monument dat Ivan Mestrović in Belgrado bouwde is de 'Pobednik', of Overwinnaar, die vanaf het fort van Belgrado uitkijkt over de rivier de Sava. De klassieke gestalte was aanvankelijk besteld om de Servische overwinning op de Ottomanen in 1912 te vieren, maar het uitbreken van de Eerste Wereldoorlog verhinderde dat. In 1928 werd het alsnog geplaatst, deze keer ter nagedachtenis aan de overwinning in de Eerste Wereldoorlog, die Joegoslavië voortbracht. Direct was er felle kritiek op Mestrović' monument. Het zou eerder sportief dan heldhaftig zijn. Een conservatieve schrijver noemde het een 'belediging van het Servische volk'. Er gingen zelfs voorstellen op om de naakte Overwinnaar voor de zekerheid in traditioneel Servische kledij te hullen. Een gekwetste Mestrović opperde dat het monument ook net zo goed in de opslagloods kon blijven. Dat kwam er nooit van, maar Mestrović' beeld kreeg niet zijn beoogde plek op een plein in het centrum de stad. Hij moest het doen met uitzicht over de rivier. Pas later, na een staduitbreiding, werd dat de centrale plek die het nu is. De Overwinnaar is inmiddels een geliefd monument onder Belgradoërs, al weten weinigen nog waar het nu precies voor is opgericht. (fotograaf onbekend)
Het meest sprekende monument dat Ivan Mestrović in Belgrado bouwde is de ‘Pobednik’, of Overwinnaar, die vanaf het fort van Belgrado uitkijkt over de rivier de Sava. De klassieke gestalte was aanvankelijk besteld om de Servische overwinning op de Ottomanen in 1912 te vieren, maar het uitbreken van de Eerste Wereldoorlog verhinderde dat. In 1928 werd het alsnog geplaatst, deze keer ter nagedachtenis aan de overwinning in de Eerste Wereldoorlog, die Joegoslavië voortbracht.
Direct was er felle kritiek op Mestrović’ monument. Het zou eerder sportief dan heldhaftig zijn. Een conservatieve schrijver noemde het een ‘belediging van het Servische volk’. Er gingen zelfs voorstellen op om de naakte Overwinnaar voor de zekerheid in traditioneel Servische kledij te hullen. Een gekwetste Mestrović opperde dat het monument ook net zo goed in de opslagloods kon blijven.
Dat kwam er nooit van, maar Mestrović’ beeld kreeg niet zijn beoogde plek op een plein in het centrum de stad. Hij moest het doen met uitzicht over de rivier. Pas later, na een staduitbreiding, werd dat de centrale plek die het nu is. De Overwinnaar is inmiddels een geliefd monument onder Belgradoërs, al weten weinigen nog waar het nu precies voor is opgericht. (fotograaf onbekend)